1. Defenitie
Montessorionderwijs is een onderwijsconcept voor basis- en voortgezet onderwijs volgens de visie van Maria Montessori. Hierin leren leerlingen eigen keuzes te maken om zelfstandig te werken en leren vanuit volledige motivatie.
Binnen montessorischolen kan gedeeltelijk gekozen worden in welke vakken de leerling zich wilt verbeteren. Vaak werkt de leerling zelfstandig aan individuele of groepsopdrachten. Daarnaast houdt het Montessori onderwijsconcept in dat er leerlingen van drie leerjaren in een groep gemixt worden om elkaar te helpen. Op deze manier hoort een leerling een periode bij de jongsten, de middelsten en de oudsten.
Achtergrond
De kern van het montessorionderwijs komt vanuit de grondlegger Maria Montessori en kan worden samengevat in de zin: ‘leer mij het zelf te doen’. Montessori leefde van 1870 tot 1952 en was een Italiaanse arts en pedagoog. Haar methode baseerde zich op de gedachte dat een kind een natuurlijke drang tot zelfontwikkeling heeft. Opvoeding en onderwijs moeten inspelen op de behoeften van een kind door middel van de juiste omgeving en materialen. Volgens Montessori is er een spontane belangstelling vanuit kinderen. De inhoud van deze belangstelling verschilt per kind en zorgt ervoor dat een kind voor een bepaalde periode interesse heeft in bepaalde leergebieden. In deze ‘gevoelige periode’ van het kind is deze in staat een bepaalde functie intensief te ontwikkelen. De taak van montessorionderwijs is om op deze periode een passende reactie te geven en het juiste materiaal aan te bieden.
Lesmateriaal
Leerlingen maken gebruik van speciaal ontwikkelde leermaterialen die afgestemd zijn op bepaalden fasen en leeftijden. In het begin gaat het om ontwikkelingsmateriaal, terwijl er later ook didactisch materiaal wordt toegevoegd. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen zintuiglijk materiaal (vooral geschikt voor de onderbouw), taal- en rekenmateriaal en materiaal ten dienste van het kosmische onderwijs. Aan het lesmateriaal zijn belangrijke eigenschappen te verbinden:
- Het materiaal geeft direct duidelijkheid over de fouten die een leerling gemaakt heeft. Hierdoor kan het kind zichzelf verbeteren en is er ruimte voor evaluatie.
- Het lesmateriaal is gemaakt van natuurlijke materialen.
- Binnen het materiaal staat er telkens één vaardigheid centraal.
Verschil klassikaal- en montessorionderwijs
Klassikaal onderwijs zorgt voor kennisoverdracht aan een bepaalde groep op hetzelfde moment. Bij het montessorionderwijs wordt elk kind individueel begeleid en is de motivatie van de leerling het centrale uitgangspunt.
Bij het klassikale onderwijs wordt er gewerkt met een zogenaamd leerstofjaarklassensysteem. De gemiddelde leerling is hierbij het uitgangspunt en de leerstof staat centraal. De leerlingen worden op leeftijd gegroepeerd en middels differentiatie wordt geprobeerd de groep bij elkaar te houden.
Montessorischolen zien onderwijs en opvoeding als één geheel waarbij kinderen hun behoeftes en talenten binnen het onderwijs kunnen ontwikkelen. Het is niet zo dat er bij montessorischolen alleen sprake is van individueel lesgeven. Het zelfstandig werken wordt afgewisseld met groepsmomenten waarbij les wordt gegeven aan de hele groep. Dit kan gaan over spellingsregels, nieuwsbegrip of iets dergelijks. Vervolgens gaan de kinderen er wel op hun eigen tempo en op hun eigen niveau mee aan de slag.
Daarnaast zit er verschil in de manier tussen zelfstandig werken op een klassikale school en een montessorischool. Dit verschil zit in de pedagogische opvatting. De manier van werken zou op elkaar kunnen lijken, maar de doelstelling is totaal verschillend.
Binnen het klassikale onderwijs gaat het zelfstandig werken vooral over de manier waarop leerlingen onderwijs beter kunnen ontvangen en zelfstandig hun taak kunnen verwerken. Bij het montessorionderwijs staat zelfstandig werken in het teken van het ontwikkelen van een zelfstandige leerhouding. Dit is dus een pedagogisch en opvoedkundig doel. Het is dus feitelijk een verschil in leerstofgerichtheid versus kindgerichtheid.
De montessorischool onderscheidt zich ten opzichte van een klassikale school ook door het mengen van leeftijdsgroepen in één klas. Dit bevordert volgens Montessori de harmonische ontwikkeling waarbij kinderen van elkaar kunnen leren en een gevoel van verantwoordelijkheid voor elkaar krijgen.
Ontwikkelingsfasen
Volgens Maria Montessori is de groei naar volwassenheid onder te verdelen in drie perioden van zes jaar. Dit komt het duidelijkst tot uitdrukking bij het werken met heterogene groepen, zoals een sociale omgeving waarin kinderen zich ontwikkelen en leren omgaan met kinderen van verschillende leeftijden. Het is aan opvoeders en leerkrachten om kinderen bij deze ontwikkeling te steunen en stimuleren.
- Periode van schepping: de periode van nul tot zes jaar. De eerste drie jaar is een onbewuste fase en de fase van drie tot en met zes jaar is de bewuste fase. In de onbewuste fase maakt het kind een snelle groei door waarbij er ontwikkeling is van onder andere de motoriek en de spraaktaal. In de bewuste fase gaat het kind ordenen, oefenen van de zintuigen en wordt de waarneming beter. Het kind kan zich beter concentreren en er ontstaat een groeiende taalvaardigheid. Het jonge kind is egocentrisch en op zichzelf gericht.
- Periode van verkenning en wetenschap: de periode van zes tot twaalf jaar. Allereerst de periode van verkenning waarin het kind zijn horizon verbreedt en daarmee de oriëntatie op de wereld. De verbeeldingskracht ontwikkelt, het geheugen is heel sterk en het kind kan veel kennis opbouwen. Hierin geeft kosmische educatie een kind bewustwording van zijn plaats en omgeving, en het leren leggen van verbanden binnen plaats en tijd. Kosmische educatie is de basis van de montessoriopvoeding. Vanaf ongeveer negen jaar volgt de periode van wetenschap waarin het kind verder nieuwsgierig raakt over het hoe en waarom. Het kind doet onderzoek, ontwikkelt interesses en bedenkt meer variaties omtrent verbeeldingskracht. In deze periode is de belangstelling voor normen en waarden groot en zijn ze in de ‘gevoelige periode’. In het montessorionderwijs staat het werven van kennis, in combinatie met maatschappelijke en sociale ervaringen, voorop.
- Periode van maatschappelijke gerichtheid: de periode van twaalf tot achttien jaar. Dit is de periode waarin er nog meer sprake is van bewustwording van omgeving. Voor deze groep, en de doorstroom vanuit de basisscholen, zijn er middelbare scholen met montessorionderwijs. Toch zijn er momenteel meer montessorischolen die gericht zijn op de periode van schepping en de periode van verkenning en wetenschap.
2. Voorbereide omgeving
De omgeving waarin kinderen dagelijks verkeren, is in de visie van Montessori bepalend voor hun ontwikkeling. Kinderen ontwikkelen zich in een voortdurende wisselwerking met hun omgeving. Maria Montessori creëerde een “voorbereide omgeving” om het kind te helpen bij zijn zelfontwikkeling en persoonlijkheidsvorming. Zij zag de rol van de leerkracht als leiding geven bij activiteiten in plaats van als klassikaal lesgeven, zodat zij voortaan de naam “leidster” in plaats van “onderwijzeres” gebruikte.
Een belangrijke functie die zij de school toekent, is dat deze kinderen activeert, ofwel hun “innerlijke werkzaamheid” stimuleert. De onderwijsgevende kan dit als richtlijn beschouwen voor het voorbereiden van de omgeving.
Essentieel is dat de leeromgeving is afgestemd op de specifieke behoeften van kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase. De omgeving moet de kinderen prikkelen tot activiteit. Zij moeten er mogelijkheden vinden intensief bezig te zijn en er hun creativiteit en levenslust kunnen ontwikkelen. Wanneer kinderen aldus de gelegenheid krijgen hun energie te gebruiken voor het bevredigen van hun behoeften, hoeven zij zich niet meer “opvallend” te gedragen. Montessori spreekt in dit verband van “normalisatie”: er is contact tussen kind en omgeving tot stand gekomen. De school moet kinderen hulp bieden bij hun concentratie. Daar de omgeving afgestemd moet zijn op de ontwikkelingsbehoeften van kinderen, zal elke ontwikkelingsfase zijn eigen karakteristieke consequenties voor de leeromgeving hebben.
3. Montessori materialen
In het montessorionderwijs heeft het materiaal een enorm belangrijke plaats. In de montessorischool “onderwijst” het kind zichzelf door het werken met de speciaal ontworpen montessorileermiddelen. Dit zijn aantrekkelijke, meestal eenvoudige aan het kind aangepaste materialen die de “controle op de fout” bevatten, d.w.z. als het kind een fout maakt, kan hij dat aan het materiaal zelf zien en ontdekken. Zo heeft hij geen volwassene nodig om hem op zijn fout te wijzen en daardoor zijn zelfvertrouwen misschien te schaden.
Met concreet en symbolisch materiaal krijgt het kind inzicht in soms moeilijke en abstracte begrippen. Het materiaal geeft de mogelijkheid om zoveel mogelijk zintuigen te gebruiken bij het in zich opnemen van de stof. Het nodigt ook uit tot spontane herhaling van de handeling. Hierdoor en door de manier waarop ze ermee kunnen werken, gaan kinderen echt in hun bezigheid op.
Het “huishoudelijk materiaal”, ook “materiaal voor het praktische leven” genoemd, is speciaal gericht op het zeer jonge kind (2,5 – 3,5 jaar) en leert het kind hoe het zichzelf en de omgeving moet verzorgen. Met dit materiaal leert het kind zichzelf aan- en uitkleden, door met verschillende rekken te werken met o.a. knopen, drukknopen, ritssluiting, gespen, veters, strikken, haken en ogen.
Het “zintuiglijke materiaal” biedt haar de mogelijkheid zijn zintuigen te gebruiken om de wereld rond zich heen te ervaren. Het leert hiermee de verschillen beoordelen in hoogte, lengte, gewicht, in kleuren, geluiden, geuren en ook in vormen en stoffen.
De “materialen” op het gebied van taal, rekenen, aardrijkskunde, biologie en andere kennisgebieden zijn geschikt voor zijn “intellectuele ontwikkeling”.
Het materiaal ziet er aantrekkelijk uit en moet zeer zorgvuldig onderhouden worden. Daardoor vormt het voortdurend een uitnodiging en dat is nu precies waar het om gaat.
4. De Montessori-leerkracht
Hoewel de ontwikkeling van elk kind via dezelfde stadia verloopt, vestigde Montessori de aandacht ook op individuele verschillen. Niet alleen verschillen in aanleg en milieu, maar juist in tempo van ontwikkeling. Het ene kind kan veel langer over een bepaalde stap in de ontwikkeling doen dan het andere. Dit gegeven heeft de grondslag gelegd voor de specifieke inrichting van het montessorionderwijs, waarbij ruimte wordt gegeven aan de ontwikkeling van het individu en de persoon, maar breder dan alleen verschillen in tempo. In de literatuur wordt gewezen op een tegenstelling in de montessoripedagogiek tussen enerzijds de vrijheid van het kind, zijn zelfopvoeding en natuurlijke ontwikkeling en anderzijds de realisatie ervan; gebonden aan de hand van het ontwikkelingsmateriaal. Voor het huidige montessorionderwijs geldt, dat de basis voor het handelen van de montessorileraar, het vaststellen is van hetgeen het kind nodig heeft voor de eigen ontwikkeling. De observerende houding van de montessorileraar ligt hieraan ten grondslag. Vervolgens neemt de montessorileraar weloverwogen beslissingen om zo nodig in te grijpen en bij te sturen. Dat gebeurt in het bijzonder bij oudere kinderen, in het reflectief gesprek. Die reflectie richt zich zowel op het handelen van het kind als op de samenwerking tussen kind en leerkracht. Het montessorionderwijs maakt gebruik van een formatief kindvolgsysteem en van toetsen om de intra personale ontwikkeling (ontwikkeling van het kind in vergelijking met zichzelf) en interpersoonlijke ontwikkeling (ontwikkeling in vergelijking met anderen) over een bepaalde periode in kaart te brengen om de juiste hulp te kunnen verlenen. Er wordt in de groep op verschillende momenten met verschillende groepen gewerkt. Dit op basis van de beslissing die de montessorileraar neemt, zoals een kleine groep rondom een bepaald onderwerp of een kleine groep rondom een taak. Ook vinden er activiteiten plaats met de gehele groep, zoals het verzorgen van de omgeving, een gezamenlijke viering, luisteren naar een vertelling of naar muziek. Op jonge leeftijd overheerst individueel werk. Naarmate kinderen ouder worden, komt er meer nadruk op de kleine groep. Er is ook ruimte voor klassikale discussies en presentaties. De verschillende opeenvolgende activiteiten van kinderen zijn zodanig georganiseerd dat ze met elkaar een consistent geheel vormen, dat garandeert dat kinderen een volledig leerproces doorlopen met betrekking tot een bepaalde inhoud. In het montessorionderwijs krijgen kinderen middelen aangereikt, waarmee ze in zelfwerkzaamheid een werkelijkheidsgebied kunnen onderzoeken. Middelen kunnen bijvoorbeeld zijn: strategieën, theoretische begrippen, een procedure, een techniek, een instrument of een heuristiek, vaak aanvankelijk in gematerialiseerde vorm. Het werkelijkheidsgebied kan zowel in de actuele omgeving gegeven zijn, als in boeken 15 of in andere informatiedragers worden gerepresenteerd. Kennis wordt aangeboden als gereedschap, waarmee problemen kunnen worden geanalyseerd en ontwerpen kunnen worden gemaakt. Naarmate kinderen ouder worden, verschuift de ontwikkeling van zintuiglijk naar cognitief en het gebruik van middelen van fysieke materialen naar theoretische ideeën of concepten. De didactische organisatie en begeleiding zijn zodanig dat de kinderen “denk- en doe” vaardigheden moeten kiezen en gebruiken en dat zij steeds geconfronteerd worden met de stijl en methoden van hun eigen handelen. De montessorileraar begeleidt het handelen van het kind, gericht op overdracht van verantwoordelijkheid. Reflectie op eigen handelen van zowel kind als leerkracht, persoonlijk maar ook in samenspraak, is een belangrijk kenmerk dat verdere ontwikkeling van het kind en van het onderwijs garandeert. Door reflectie op eigen denk- en studiegewoonten ontstaat bewustzijn, voorwaarde voor transfer naar nieuwe situaties. Met name bij jonge kinderen vindt die reflectie plaats, doordat ontwikkelingsmateriaal wordt gebruikt om kinderen te stimuleren de eigen handelingen op fouten te controleren.
De beroemde woorden van Montessori: ‘Laat uw woorden geteld zijn’ worden uitsluitend opgevat als: spreek de waarheid, wees zuinig met taal die niets meer toevoegt aan een essentie.